
Jurisprudentie
BG4032
Datum uitspraak2008-11-04
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807096/1 en 200807096/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807096/1 en 200807096/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 25 september 2006 heeft de raad van de gemeente Weststellingwerf (hierna: de gemeenteraad) voor het perceel plaatselijk bekend als recreatiegebied Driewegsluis te Nijetrijne (hierna: het perceel) een voorbereidingsbesluit genomen om vrijstelling te kunnen verlenen voor de aanleg van een passantenhaven en een sanitair gebouw.
Uitspraak
200807096/1 en 200807096/2.
Datum uitspraak: 4 november 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 augustus 2008 in zaken nrs. 07/1056 en 07/2272 in het geding tussen:
[appellant]
en
1. de raad van de gemeente Weststellingwerf en
2. het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2006 heeft de raad van de gemeente Weststellingwerf (hierna: de gemeenteraad) voor het perceel plaatselijk bekend als recreatiegebied Driewegsluis te Nijetrijne (hierna: het perceel) een voorbereidingsbesluit genomen om vrijstelling te kunnen verlenen voor de aanleg van een passantenhaven en een sanitair gebouw.
Bij besluit van 16 april 2007 heeft de gemeenteraad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 18 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf (hierna: het college) vrijstelling verleend voor het realiseren van een passantenhaven voor circa 45 ligplaatsen en een sanitair gebouw inclusief beheerdersruimte van maximaal 50 m2 op het perceel.
Bij uitspraak van 13 augustus 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] het tegen het besluit van 16 april 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het tegen het besluit van 18 juli 2007 ingestelde beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 oktober 2008, waar [appellant], de gemeenteraad en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Weperen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij het voorbereidingsbesluit alsmede bij het besluit tot verlening van vrijstelling inzake de aanleg van een passantenhaven en de daarbij behorende voorzieningen. [appellant] voert daartoe aan dat hij vanuit zijn woning zicht heeft op de passantenhaven en dat de omgeving met name in de avond en nacht storend wordt verlicht door onder meer het toiletgebouw. Voorts voert hij aan dat door de verwezenlijking van de passantenhaven de recreatiedruk op het gebied zal vergroten, waardoor het watersportverkeer op de Linde en het wegverkeer op de Lindedijk zal toenemen. Hij stelt hierdoor in zijn privacy te worden aangetast en dat hij bovendien als recreant niet meer veilig gebruik kan maken van de Linde. Verder stelt [appellant] dat de natuurwaarden van het gebied worden aangetast. Hij voert in dit verband onder meer aan dat hij nauw betrokken is bij de natuur hetgeen blijkt uit verschillende lidmaatschappen voor onder meer natuurverenigingen alsmede zijn activiteiten voor Staatsbosbeheer. Tot slot stelt hij dat door de aanleg van de passantenhaven de waterkering wordt aangetast met mogelijk wateroverlast op zijn perceel tot gevolg.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2.2. De afstand van de woning van [appellant] tot de beoogde passantenhaven bedraagt circa 1.750 m. Gelet op het project dat hier aan de orde is, wordt [appellant] bij een dergelijke afstand niet geraakt in een belang dat rechtstreeks bij de verlening van het voorbereidingsbesluit en besluit tot vrijstelling is betrokken als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Anders dan [appellant] betoogt, maakt het enkele feit dat hij vanaf genoemde afstand enig rechtstreeks zicht heeft op de passantenhaven en de daarbij behorende voorzieningen niet dat reeds hierom zijn belang rechtstreeks wordt geraakt door de in geding zijnde besluiten. Blijkens het verhandelde ter zitting bestaat het zicht op de passantenhaven vanuit de woning van [appellant] slechts indien hij vanuit zijn woonkeuken uit het raam kijkt en hebben de gemeenteraad en het college in dit verband onweersproken gesteld dat de woning van [appellant] alsmede zijn erf lager zijn gelegen dan de dijk, zodat in zoverre geen sprake is van een volledig vrij uitzicht.
Gezien voormelde afstand van 1.750 m en de beperkte omvang van de passantenhaven, moet de ruimtelijke uitstraling van de passantenhaven en de daarbij behorende voorzieningen bij de woning van [appellant] gering worden geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens de gedingstukken de passantenhaven een deel van de nu in gebruik zijnde ligplaatsen rondom de Driewegsluis vervangt. Gezien het vorenstaande is niet aannemelijk dat de 45 ligplaatsen waarvoor vrijstelling is verleend, zodanige gevolgen hebben voor het watersportverkeer op de Linde alsmede de verkeersintensiteit op de Lindedijk ter hoogte van de woning van [appellant] dat hij in een persoonlijk belang wordt geraakt op een zodanige wijze dat hem dat kwalificeert als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Ook het betoog van [appellant] inzake de verlichting van de omgeving in de avond en nacht maakt, gezien het voorgaande, niet dat [appellant] hierdoor in een persoonlijk belang wordt geraakt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verlichting van de passantenhaven en het toiletgebouw blijkens het ter zitting door de gemeenteraad en het college gehouden betoog uitsluitend zal bestaan uit naar beneden gericht oriënteringslicht en dat de verlichting voorts in de winterperiode, buiten het vaarseizoen, niet zal worden gebruikt. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen aanwijzingen kunnen worden gevonden dat de directe woon- en leefomgeving van [appellant] zal veranderen.
Het betoog van [appellant] dat hij regelmatig als recreant gebruik maakt van de Linde alsmede dat hij zich op verschillende wijzen inzet voor de natuur, leidt evenmin tot het oordeel dat hij door de in geding zijnde besluiten rechtstreeks in een persoonlijk belang wordt geraakt, nu dat hem in onvoldoende mate onderscheidt van anderen die het gebied bezoeken of daar verblijven dan wel betrokken zijn bij de natuur. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende. Verder is de voorzitter met de gemeenteraad en het college van oordeel dat niet valt in te zien dat [appellant] als gevolg van de aanleg van de passantenhaven te maken zal krijgen met wateroverlast op zijn perceel. [appellant] heeft ook overigens geen feiten en omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de afstand van 1.750 m een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geoordeeld dat [appellant] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2008
374.